Het gebied Dersim kan op verschillende manieren worden bezien. Vanuit geografisch oogpunt is Dersim een onofficiële multi-etnische regio in het oosten van het huidige Turkije, grofweg tussen de steden Erzincan in het noorden en Elazığ in het zuiden. Vanuit etnisch-religieus gezichtspunt zijn de Dersim primair een etnische groep, bestaande uit Zaza en Koerdisch sprekende Alevitische stamverbanden.[1] Tegenwoordig worden deze twee visies naast en door elkaar gehanteerd. Na de Ottomaans-Safavidische oorlogen in de zestiende eeuw kwam het gebied onder Turks bestuur. De opstelling van Istanbul tegenover Dersim werd eeuwenlang gekenmerkt door desinteresse. Dit veranderde vanaf 1913, toen het ‘Comité voor Eenheid en Vooruitgang’ (İttihat ve Terakki Cemiyeti) [2] aan de macht kwam middels een staatsgreep. Deze Turkse nationalisten begonnen in de Eerste Wereldoorlog groepen mensen uit Dersim te deporteren naar het westen. Na de stichting van de Turkse natie-staat in 1923 werd het gebied door de Turkse dictatuur tot probleem verklaard en werd er een turkificatieplan gesmeed. In 1938 leidde deze campagne tot een grootschalige massamoord, op de voet gevolgd door massale deportaties naar het westen en gedwongen assimilatie. Het turkificatieprogramma leidde feitelijk tot de vernietiging van het klassieke Dersim.[3]
In dit foto-essay wordt de aanval op Dersim vanuit de Turkse staat vanaf de jaren ’30 behandeld. Aan de hand van primaire Turkse documenten, ooggetuigenverslagen, memoires, en oral histories van bejaarde Dersim worden de belangrijkste gebeurtenissen gereconstrueerd. Eerst wordt een beeld van de voornaamste Turkse en Koerdische actoren geschetst. Vervolgens komt de escalatie van het conflict aan de orde en wordt een beknopt overzicht gegeven van de massamoord en de deportaties. Daarbij wordt ook ingegaan op enkele facetten van de gedwongen culturele assimilatie. Tot slot worden de belangrijkste argumenten opgesomd.
Turkse staatsvorming en Koerdisch verzet
De éénpartijdictatuur die vanaf 1913 het Ottomaanse Rijk bestuurde, werd vanaf 1923 gedomineerd door Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938) (foto 1, eerste van links; foto 2, midden).[4] Hij liet zijn ‘Republikeinse Volkspartij’ (Cumhuriyet Halk Partisi, CHP) effectief samensmelten met de Turkse staat. De politieke elite die aan de macht was, bestond naast Atatürk uit onder andere: premier İsmet İnönü (1884-1973), minister van Binnenlandse Zaken Şükrü Kaya (1883-1959) (foto 1, derde van links; foto 2, tweede van rechts), voorzitter van het parlement Mustafa Abdülhalik Renda (18XX-1951?) (foto 1, eerste van rechts), minister van Economische Zaken en later premier Celal Bayar (1884-1987) (foto 1 en 2, met ronde bril), en de chef-staf van het Turkse leger Fevzi Çakmak (1856-1950). Allen waren ook topfunctionarissen van de CHP en hadden in de pre-republikeinse periode gediend onder het Comité voor Eenheid en Vooruitgang.[5]
Het nieuwe binnenlandse beleid van dit regime werd gedicteerd door de officiële staatsleer. Deze ideologie bestond uit zes pijlers: republicanisme, secularisme, étatisme, populisme, revolutionisme en nationalisme. Dit amalgaam van ideeën werd het Kemalisme genoemd en vanaf 1923 verspreid over alle uithoeken van het land. Overal werden partijgebouwen van de CHP opgericht waar de nieuwe boodschap werd verkondigd. De Kemalisten meenden dat de grotendeels agrarische samenleving in hoog tempo zou kunnen worden gemoderniseerd door middel van toepassing van deze ideologie.[6]
Terwijl deze natievorming in het westen van het land zich doorzette, kregen de Kemalisten in een aantal gebieden in Oost-Turkije te maken met verzet van de lokale bevolking. Eén van de meest problematische gebieden was Dersim, 400 kilometer ten oosten van het machtscentrum in Ankara. De bevolking van Dersim trok zich namelijk weinig aan van de grootse plannen van de Turkse politieke elite. De staatsvorming had zich maar mondjesmaat een plaats weten te verwerven in het bergachtige gebied. Instituties zoals het openbare onderwijs, de PTT, of de politie functioneerden alleen in de provinciestadjes enigszins. De dorpen waren vaak terra incognita voor de Turkse ambtenarij, die de complexe tribale samenleving slecht begreep en vooroordelen koesterde jegens de etnische identiteit van de Dersim. Een staatsmonopolie van geweld bestond er niet, daar de tientallen stammen die in Dersim de scepter zwaaiden vaak tot de tanden waren bewapend. Stammenoorlogen werden in Dersim met een zekere regelmaat ongestraft uitgevochten.[7] De overheid gedoogde deze status quo al meer dan een decennium en besloot hier verandering in te brengen.
Escalatie van het conflict
De aanval op Dersim was onderdeel van een grootschalige poging om het grotendeels Koerdische oosten van Turkije te ‘bedwingen’. Hiertoe richtten İnönü, Çakmak en Renda op 17 juni 1925 de ‘Commissie voor Hervorming van het Oosten’ (Şark Islahat Encümeni) op.[8] Samen stelden zij een uitvoerig rapport op dat tientallen praktische beleidsvoorstellen bevatte. Zo zou in Oost-Turkije een permanente noodtoestand worden uitgeroepen om uitvoering van het beleid te vergemakkelijken. Alle wapens zouden moeten worden ingeleverd en de belastingplicht strikt moeten worden nageleefd. Koerden zouden hun landerijen moeten verlaten en gedeporteerd worden naar het westen. Alle niet-Turkse talen zouden verboden worden op straffe van zware boetes en arrestatie.[9] Kortom, het project behelsde in de praktijk geforceerde staats- en natievorming. Enerzijds moest de staat de enige autoriteit worden, anderszijds moesten de niet-Turkse groepen collectief opgaan in de Turkse natie. Het plan werd verder verfijnd en toegespitst op Dersim door Şükrü Kaya, die in 1931 aan een uitgebreide rondreis begon in het gebied. Kaya rapporteerde in november 1931 dat er structurele veranderingen moesten worden doorgevoerd wilde de Turkse staat greep krijgen op de regio. Zo constateerde hij arbitraire geweldsuitoefening door stamhoofden, belastingontduiking, massaal wapenbezit, wetteloosheid en ontwijking van de militaire dienstplicht. Hij stelde een tweetrapsplan voor: in het eerste jaar van een toekomstige campagne zouden voornoemde problemen met geweld worden bedwongen. In de jaren daarop zouden onderwijs en deportaties dan het turkificatieproces kunnen voltooien.[10] De rapporten over Dersim werden in 1932 samengevoegd tot één centraal boekwerk.[11]
In 1926 had Mustafa Kemal een groot aantal invloedrijke stamhoofden van Dersim uitgenodigd naar Ankara (foto 3). Voor zover ze begrepen waar de gesprekken over gingen, beloofden de stamhoofden steun aan Ankara, waarna ze naar huis mochten terugkeren. Andere stamhoofden echter, zoals activist en dichter Alişêr en zijn even krijgshaftige vrouw Zarife (foto 4) en het stamhoofd van de Abbasu stam Seyid Rıza (foto 5) hadden koppig geweigerd met de staat in dialoog te treden. Volgens staatsrapporten werd dit veroorzaakt door het groeiende etnische zelfbewustzijn dat in Dersim onder leiding van deze stamhoofden was ontstaan.[12] De Kemalisten waren hier ontevreden over en noemden het gebied in parlementaire sessies en in de pers een ‘abces’(çıban),[13] een ‘plaag’ (bela),[14] en een ‘ziekte’ (hastalık).[15]
Om een bureaucratisch apparaat beschikbaar te stellen voor deze problemen werd Oost-Turkije ingedeeld in vier ‘Algemene Gouverneurschappen’. Deze moesten zorgen voor de lokale toepassing van de plannen die in de vele rapporten werden uiteengezet.[16] Speciaal voor Dersim werd het vierde gouverneurschap opgericht. Deze nieuwe provincie, het vierde algemene gouverneurschap, kwam onder het militaire gezag van een algemene gouverneur met buitengewone bevoegdheden, de havik Generaal Abdullah Alpdoğan (foto 2, in militair uniform).[17]
In 1935 werd de knoop doorgehakt en ondernam de CHP concrete stappen richting de aanpak van Dersim: de zogeheten ‘Tunceli-wet’ werd in werking gezet.[18] Deze wet, officieel geratificeerd door het parlement op Kerstdag 1935, voorzag erin de naam van de regio Dersim te veranderen in Tunceli – hetgeen zoveel betekent als ‘ijzeren hand’.[19] Vervolgens gingen İsmet İnönü, Şükrü Kaya en Atatürk zelf op inspectie in het gebied, waar ze werden verwelkomd door Alpdoğan.[20] Het was in het bijzonder de onvriendelijke interactie tussen verschillende stamhoofden en gouverneur Alpdoğan die de escalatie van het conflict versnelde. Deze had al langer in de lucht gehangen door de oorlogszuchtige taal van de Turkse staat en de media enerijzds, en de onvermurwbaarheid van enkele grote Dersim-stammen aan de andere kant.[21] De stammen vatten de versterking van de greep van de staat in hun gebied op als een inbreuk op hun de facto soevereiniteit. Na enkele incidenten van gedwongen ontwapeningen, geweld tegen dorpelingen en aanranding van enkele vrouwen door Turkse soldaten was de reactie van de stammen weinig verrassend: soldaten werden doodgeschoten en telefoonkabels vernietigd. De vlam sloeg in de pan toen leden van de Heyderu en Demenu stammen in de nacht van 20 op 21 maart 1937 een politiebureau en een brug in brand staken.[22] Voor de Kemalisten was dit de druppel. Zij bestempelden deze acties als een ‘opstand’ en gingen direct tot actie over. Op 4 mei 1937 hield de Turkse ministerraad een vergadering waarin werd besloten de opstand zo snel mogelijk te onderdrukken.[23] Niet veel later hield de tribale elite van Dersim een soortgelijke vergadering waarin werd besloten om de onderlinge conflicten op te schorten en gezamenlijk de strijd aan te gaan met het Turkse leger.[24] De twee kampen stevenden nu af op een onvermijdelijke oorlog.
De regering begon nu met veel vertoon een militaire campagne, waarbij dertigduizend soldaten van het Derde Legerkorps het numeriek en technologisch veel zwakkere Dersim vanuit het noorden en zuiden isoleerden (foto 6). De operatie, genaamd ‘bestraffing en deportatie’ (tedip ve tenkil), begon in de zomer van 1937 en werd geïntensiveerd in juli en augustus van datzelfde jaar. De Dersim, gewapend met verouderd wapentuig, vochten verbeten maar waren geen partij voor de Turkse mitrailleurs en mortieraanvallen. De Dersim-strijders stonden ook machteloos tegenover de luchtaanvallen die de geadopteerde dochter van Atatürk, Sabiha Gökçen, uitvoerde.[25] Hierover liet Seyid Rıza via Syrië een brief smokkelen naar de Britten, waarin hij claimde dat de Turkse luchtmacht in deze aanvallen gebruik maakte van ‘bombes incendiaires et de gas asphyxiants’.[26] Gökçen ontkende het gebruik van gifgas later in haar memoires.[27] De genadeklap viel toen de charismatische Alişêr werd verraden door een omgekochte neef van Seyid Rıza en in een hinderlaag werd onthoofd. Zijn hoofd werd vervolgens gefotografeerd door Nazmi Sevgen (foto 9), een commandant van de militaire geheime dienst, die tevens beslag legde op Alişêr’s persoonlijke bezittingen.[28] Een ontgoochelde Seyid Rıza stemde nu in met een voorstel van de gouverneur van Erzincan om overleg te plegen maar werd bij aankomst in Erzincan op 10 september 1937 gearresteerd (foto 8). Een maand later werd hij met tientallen anderen voorgeleid voor de rechtbank (foto 10). De rechtszaak was een showproces: hoewel geen enkele verdachte Turks verstond moesten zij toch bekentenissen ondertekenen.[29] Seyid Rıza werd met enkele anderen snel ter dood veroordeeld en in Elazığ opgehangen.[30] Zijn executie en de moord op Alişêr leidde tot het wegvallen van de verzetsleiding in Dersim, waardoor een nieuwe fase in het conflict intrad.
Massamoord
Afgezien van een aantal geïsoleerde verzetshaarden zoals de Laç-vallei, was Dersim nu een speelbal in de handen van de Turkse strijdkrachten geworden. Şükrü Kaya benadrukte in februari 1938 nogmaals dat het Turkse natievormingsproces niet te stoppen was en dat tegenstanders op meedogenloze afrekening konden rekenen.[31] Na de winter verklaarde het leger op bevel van Fevzi Çakmak bijna alle hoger gelegen gebieden in Dersim tot ‘verboden gebied’ (yasak mıntıka). In deze gebieden werden tussen 10 en 17 augustus, en tussen 6 en 16 september 1938 intensieve operaties uitgevoerd.[32] In deze periode werd een nietsontziende massamoord uitgevoerd in Dersim. In hoog tempo werd een groot aantal dorpen binnengevallen, mensen werden bijeengedreven en doodgeschoten of levend verbrand. Vrouwen en kinderen werden niet gespaard.[33] Vaak namen Turkse soldaten foto’s van gevangengenomen Dersim voordat ze hen vernederden, martelden, en uiteindelijk vermoordden (foto 7). Het aantal doden liep snel in de duizenden, wat in de Turkse militaire rapporten koelbloedig werd weergegeven. Zo schreven commandanten op 19 september 1938 dat alleen al in de afgelopen 17 dagen 7905 mensen waren gedood.[34] De Koerdische nationalist Nuri Dersimi beschreef de massamoord als volgt:
‘Nadat de stammen Karabal, Ferhad en Pilvank zich hadden overgegeven, werden ze volkomen vernietigd. De stamhoofden Kangozade Mehmed Ali en Alişer Ağazade Cemşit werden in Hozat bij de Mustafapaşa-brug doodgeschoten. Vrouwen, kinderen en bejaarden van deze stam werden in hooischuren gepropt en levend verbrand, en zelfs de stammen Pilvank en Aşağı Abbas, die de staat altijd al hadden gehoorzaamd, werden bij de vallei van İn en İncıga massaal doodgeschoten. In het dorp İrgan werden alle meisjes en vrouwen verzameld, met petroleum overgoten en verbrand.’[35]
Enkele concrete voorbeelden kunnen het verloop van de massamoord nog verder verduidelijken. Eén van de zwaarst getroffen dorpen was Axzunige, een dorp in het district Hozat dat bewoond werd door Zaza-sprekende Alevieten en enkele Armeense families. Door Kemalistische auteurs was het dorp al in 1931 verklaard tot broeinest van verzet en doelwit van ‘bestraffing’.[36] In juli 1938 werd Axzunige ondanks eerdere Turkse beloften aangevallen, integraal uitgemoord en in brand gestoken. Een groot aantal mannen werd onthoofd, veel vrouwen werden verkracht voordat ze werden vermoord.[37] Tijdens de massamoord was Hesso Qız een jongen van 6 jaar die in Axzunige als herder werkte voor de in het citaat genoemde Mehmed Ali. Toen Turkse soldaten het dorp betraden was de kleine Hesso Qız schapen aan het hoeden op de grasvlakten buiten het dorp. Hij rook onraad en vluchtte naar de veilige grotten, waar hij een week verbleef en zich voedde met groente en fruit. Nadat het leger zich had teruggetrokken, waagde Hesso zich pas in het dorp, waar hij zijn doodgeschoten familie voor het huis zag liggen. Hij zag tevens vrouwen van wie de handen waren afgehakt door soldaten die hun kostbare gouden armbanden begeerden. Na de massamoord werd hij gedeporteerd naar de regio Uşak, waar hij jarenlang verbleef. In 1947 werden de maatregelen tegen Dersim opgeheven en mocht hij terug naar Axzunige, waar hij ontdekte dat hun landerijen waren verkocht aan een naburig dorp. Volkomen berooid vestigde hij zich in Elazığ, waar hij nog steeds woont met zijn vrouw (foto 15).[38] Het verhaal van Hesso Qız staat model voor soortgelijke ervaringen in andere dorpen. Er kan geen twijfel aan bestaan dat de massamoord van 1938 duizenden mensen in Dersim diepgaand heeft getraumatiseerd.
Deportaties
Het Ottomaanse Rijk kende een lange traditie van deportatie als beleidsoptie voor als recalcitrant beschouwde bevolkingsgroepen. De continuïteit in de Turkse deportatiepolitiek in de eerste helft van de twintigste eeuw is daarom weinig verrassend. De sleutelfiguur in deze periode was Şükrü Kaya, die in de Eerste Wereldoorlog de deportatie van een miljoen Armeniërs en een half miljoen Koerden in detail had gecoördineerd. Nu zette hij zijn carrière voort en beval hij de deportaties van complete stammen en delen van stammen uit Dersim. De Dersim moesten naar oorden worden getransporteerd waar ze niet meer dan 5 procent van de bevolking mochten uitmaken, omdat dit volgens de Kemalisten hun assimilatie in de Turkse cultuur zou garanderen. De te deporteren families en bestemmingen waren in de rapporten uit de jaren ’30 al vastgesteld. Zo moesten er bijvoorbeeld 72 families naar Tekirdağ, 38 naar Edirne, 65 naar Balıkesir, 56 naar Kırklareli, 73 naar Manisa, en 34 families naar İzmir worden gedeporteerd.[39] Via de steden Erzincan en Elazığ werden zij per spoor naar het westen gedeporteerd.
Direct na de massamoord werden de families in rap tempo gemobiliseerd en in treinwagons geladen om naar het westen te worden vervoerd (foto 11 en 12). Tijdens deze deportaties werd niet zachtzinnig omgegaan met de gedeporteerden. Fadime Böke (foto 16) herinnerde zich de konvooien die naar de wagons werden geleid:
‘Ik was een klein meisje toen de hel in Dersim losbarstte. Ik zag uit de verte hoe de dorpelingen uit Dersim met bajonetten werden voortgedreven richting het treinstation van Erzincan. Een lange rij mensen sjokte voort langs de Eufraat. Ik zag hoe een vrouw door een Turkse soldaat uit het konvooi werd getrokken en achter een struik werd verkracht. Nadat de soldaat klaar was liep hij de bedding van de rivier in en reinigde hij zich middels een rituele wassing (abdest).’[40]
Een vrouw die later terugkeerde naar haar platgebrande dorp vatte de deportatie als volgt samen: ‘In de snikhete wagon kregen we niets anders dan een juten zak voor onze ontlasting. Als we om water en brood vroegen werden we geslagen en bespuugd’.[41] Eénmaal aangekomen na een uitputtende treinreis van 2 of 3 dagen wisten de verdwaasde en berooide gedeporteerden zich geen raad. De Duitse Turkoloog Robert Anhegger reisde toentertijd in West-Anatolië en zag gedeporteerden uit Dersim op het treinstation van Aydın: ‘Ohne richtige Unterkunft und Beschäftigung werden sie zunächst irgendwo abgesetzt. Sie verstehen kein Wort türkisch’.[42] Naast de vaak slechte huisvesting werden de beloofde stukken grond voor agrarische bewerking ook niet altijd toegewezen. Bovendien stonden de Dersim continu oog in oog met de Turkse cultuur, die hen grotendeels vreemd was. Een voorbeeld van die cultuurschok is het geval van een familie die werd gedeporteerd naar İzmir en bij aankomst hun honger wilden stillen. Een man in het gezelschap vond een dagmarkt, waar hij de karakteristieke Egeïsche olijven aanzag voor grote donkerrode druiven en zijn familie onaangenaam verraste.[43] De gedeporteerden gingen een onzekere toekomst tegemoet in een vaak uiterst vijandige Turkse omgeving, die ze discrimineerde als ‘barbaarse Koerdische landverraders’ en ‘onreine Alevieten’.[44] Volgens een antropologe vervulden in dit moeilijke proces vooral de vrouwen een belangrijke taak door moed te houden en de leiding te nemen.[45] Maar de meeste gedeporteerden waren in den vreemde diep ongelukkig en hadden slechts één wens: zo spoedig mogelijk naar Dersim terugkeren.
Gedwongen assimilatie ofwel ‘beschaving’
Het Turkse nationalisme van de Kemalisten was niet sterk biologistisch-racistisch en uitsluiting van minderheden geschiedde dan ook vooral op culturele gronden. Dit betekende dat de niet-Turkse minderheden konden worden geturkificeerd door middel van ‘assimilatie’ (temsil). Zoals de Kemalistische ideoloog Tekin Alp in 1928 schreef: ‘Burgers die in Turkije willen blijven wonen, zullen vroeg of laat niet alleen juridisch, maar ook cultureel en religieus Turk moeten worden’.[46] In zijn vele toespraken in het parlement benadrukte ook Şükrü Kaya keer op keer het belang van culturele assimilatie voor ‘nationale eenheid’.[47] Eén van de meest vurige pleitbezorgers voor een grondig assimilatieproces in Dersim was de Kemalistische auteur Naşit Hakkı Uluğ. Zijn boek Tunceli opent zich voor beschaving werd gepubliceerd in 1939 en bevat naast uitgebreide beschrijvingen van de consolidatie van de staat in Dersim ook een flinke dosis staatspropaganda. Zo vatte Uluğ de operatie van 1938 op als een ‘bevrijding’, negeerde hij de vernietiging en portretteerde hij de opkomst van het Turkse onderwijs als een zaligmakend beschavingoffensief.[48]
Het assimilatiebeleid zou in Dersim worden uitgevoerd via kostscholen.[49] Şükrü Kaya verordonneerde hoogstpersoonlijk het ministerie van Cultuur om vooral voor de meisjes kostscholen te bouwen, omdat volgens Kaya vrouwen de cultuurdragers waren van de Dersim-cultuur die weggevaagd moest worden. Het doel was om een culturele wig tussen de generaties te drijven teneinde ‘de Turkse cultuur in Dersim fundamenteel te indoctrineren’.[50] Het internaat werd opgericht in Elazığ in 1940 en de uit Istanbul afkomstige jonge idealistische lerares Sıdıka Avar werd aangesteld als directrice. Zij begon afgelegen dorpjes af te reizen om meisjes te recruteren voor haar kostschool. De families die hun dochters naar Avars school stuurden, deden dit vaak uit onwil en angst voor de staat. Door het gebruik van veel dwang en geweld kwam de wervingscampagne in feite neer op een reeks gelegitimeerde ontvoeringen.[51] Ook weesmeisjes die hun familie tijdens de massamoord van 1938 hadden verloren werden ingelijfd bij het internaat, dat onder strikt toezicht stond van de militaire autoriteiten (foto 13). De meisjes ondergingen tijdens hun onderwijs een transformatieproces van ‘primitieve analfabete Koerden’ tot ‘beschaafde geletterde Turken’, wat voor elke student werd vastgelegd in een ‘voor’ en ‘na’ foto (foto 14). Hoewel veel meisjes zich na verloop van tijd wisten aan te passen aan de omstandigheden, veroorzaakte de turkificatie ook vaak conflicten met de traditionele identiteit, wat in een enkel geval zelfs tot zelfmoord leidde.[52]
De memoires van Avar bieden een schat aan informatie over het assimilatiebeleid in het internaat. Zij schreef in haar boek uitgebreid over haar talloze tochten door het bergachtige gebied en haar ontmoetingen met de bevolking. Avar werd alom geprezen als de onderwijsmissionaris die in de oostelijke provinciën ‘de eenheid van cultuur en Turkse beschaving’ wist te zaaien.[53] De Kemalisten zagen in Dersim een ‘onbeschaafde’ niet-Turkse cultuur die door een turkificatiecampagne te beschaven was. Muhtar Körükçü, de burgemeester van het stadje Karlıova, schreef in een van zijn boeken het volgende over Sıdıka Avars activiteiten:
‘Wij bezitten in Elazığ een fabriek voor ‘beschaafde mensen’. In het kader van het Meisjesinternaat worden uit alle dorpen primitieve en onderontwikkelde jonge meisjes opgenomen… Mevrouw de directrice verzamelt kinderen alsof het Janitsaren zijn… Jazeker, onverzorgde, wilde, koppige en humeurige kinderen met verwarde haren, versleten kleren, zonder kennis van de taal, gaan nu naar school. Het is moeilijk te geloven dat het joviale, beschaafde kind dat u twee, drie jaar later koffie aanbiedt en vloeiend Turks spreekt hetzelfde meisje is’.[54]
De leerlingen van Avar waren zelf overigens niet altijd zo positief. Fatma Demir (foto 17) was volgens Avar één van haar favoriete leerlingen.[55] Demir herinnerde zich het totale verbod op de Koerdische taal goed: ‘Sommige vriendinnen van me spraken Koerdisch omdat ze geen Turks beheersten en werden dan streng gestraft. Ze kregen geen avondeten en mochten niet buiten spelen’.[56] Ex-leerlinge Şemsiye Gezici gaf aan dat ze ook veel positieve herinneringen aan haar schooltijd koestert: ‘Mevrouw de directrice behandelde elk van ons als haar eigen kind. Met haar inzet hebben heel veel meisjes zich nuttig kunnen maken voor de Turkse samenleving’.[57] De gemeenschappelijke noemer was de gedwongen turkificatie, die een integraal onderdeel was van het overheidsbeleid tegen Dersim.[58]
Slotwoord
De ingrijpende veranderingen in en na het jaar 1938 zijn voor Dersim een belangrijk omslagpunt geweest. Zij markeerden de omslag van het pre-moderne Koerdische leven (foto 18) naar opname in het moderne Turkse burgerschap (foto 19). Er zijn nog maar weinig diepgaande studies verricht naar de aard van de massamoord die in 1938 in de regio is gepleegd. Het is daarom moeilijk om een oordeel te vellen over de vraag of er sprake was van (een vorm van) genocide.[59] De massamoord in Dersim toonde vooral hoe de generatie Jong-Turkse politici omging met een als probleem beschouwde bevolkingsgroep. De Kemalisten meenden dat de ‘oostelijke kwestie’, en in het bijzonder het ‘probleem’ Dersim het best kon worden opgelost met militaire middelen. Dit kwam niet uit de lucht vallen. Invloedrijke politici zoals Şükrü Kaya, Mustafa Abdülhalik Renda en Celal Bayar waren veteranen uit de dictatuur van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang (1913-1918). Het is niet ondenkbaar dat hun betrokkenheid bij de genocidale vervolging van de Ottomaanse christenen er toe heeft bijgedragen dat de campagne in Dersim zo bloedig is verlopen.
Twee kwesties zouden gedetailleerder moeten worden onderzocht: de tegenstelling tussen Dersim en Tunceli, en de ‘paradox van de pacificatie’. Met betrekking tot het eerste is het opvallend dat het overheidsbeleid tegenover Dersim werd gekenmerkt door zowel elementen van destructie als elementen van constructie. Aan de ene kant moest al het niet-Turkse in Dersim verdwijnen, aan de andere kant zou de gloednieuwe Turkse cultuur garant moeten staan voor het succesvolle burgerschap van de Dersim in de Turkse samenleving. De destructie van Dersim ging hand in hand met de constructie van Tunceli.[60] Vanuit sociologisch perspectief is er nog een paradox te constateren. De campagne is een goed voorbeeld van een opgelegde pacificatie, ‘een proces van toenemende vrede en vermindering van gewelddadigheden. Vaak is het een eenzijdig proces, waarin een gewelddadig conflict wordt beëindigd doordat één partij met geweld de vrede oplegt aan de andere partij’.[61] In Dersim werd vrede opgelegd door middel van geweld. Uiteindelijk kan deze tragische episode als volgt worden samengevat: de politieke elite van een moderne natie-staat in wording, overtuigd van de maakbaarheid van de nieuwe samenleving, eiste het gewelds- en belastingmonopolie op. Zij zagen de vernietiging van duizenden mensenlevens als een noodzakelijk kwaad, dan wel als een irrelevant bijproduct van het Turkse natievormingsproces.
[1] Zaza is een Noord-Iraanse taal, verwant aan het Koerdisch, die in Oost-Turkije door zowel moslims als Alevieten wordt gesproken: Zülfü Selcan, Grammatik der Zaza-Sprache (Berlijn 1998), 5-122. De Alevieten zijn een sjiïtische splintergroep die vooral in Dersim pre-islamitische invloeden in hun geloofsleer hebben opgenomen: Paul White (ed.), Turkey’s Alevi Enigma (Leiden 2002).
[2] Deze politieke partij bestond uit een generatie nationalistische officieren en bureaucraten, die de verloren glorie van het Ottomaanse Rijk wilden herstellen door het voeren van een radicale politiek. In rap tempo begonnen ze de staat te moderniseren en de samenleving te turkificeren. In 1914 kozen ze ervoor aan de kant van Duitsland deel te nemen aan de Eerste Wereldoorlog. In de oorlog vervolgden zij de christelijke minderheden van het Rijk, hetgeen leidde tot een miljoen doden. Na het verdrag van Versailles hergroepeerden zij zich in het Anatolische binnenland onder leiding van Mustafa Kemal (Atatürk), verdreven zij overgebleven Armeniërs en Grieken, en dicteerden zij het verdrag van Lausanne waarin de oprichting van een Turkse natie-staat werd gelegitimeerd. Na de oprichting van de Turkse Republiek kregen vele van hen hoge bestuurlijke functies toegewezen in de éénpartijdictatuur die ontstond. Erik-Jan Zürcher, The Unionist Factor: The role of the Committee of Union and Progress in the Turkish National Movement, 1905-1926 (Leiden 1984).
[3] De Turkse socioloog İsmail Beşikçi noemde de Turkse militaire campagne in Dersim ‘genocide’, maar specificeerde verder niet wat hij daaronder verstond. İsmail Beşikçi, Tunceli Kanunu (1935) ve Dersim Jenosidi (Bonn 1991).
[4] Mustafa Kemal (Atatürk) was geboren in Thessaloniki. Hij doorliep de militaire academie in Istanbul en werd sympathisant van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang. Kemal maakte furore in de succesvolle verdediging van de Dardanellen in april 1915 maar kreeg tot zijn ongenoegen niet de erkenning die hij meende te verdienen. Na de oorlog werd hij door het Comité naar het binnenland gestuurd om het nationalistische verzet te organiseren. Kemal verdreef de overgebleven christenen en stichtte de moderne Turkse Republiek in 1923. In 1926 liet hij zijn politieke concurrenten na showprocessen executeren. Onder Kemals bewind werden moderniserings- en turkificatiecampagnes gevoerd. Tot aan zijn dood in 1938 bleef hij de dictator van het land. Andrew Mango, Atatürk (London 2004).
[5] Saillant detail is dat een aantal van hen betrokken was bij de genocidale vervolging van de Ottomaanse christenen in 1915. Şükrü Kaya was in de oorlog directeur van het staatsorgaan dat de doodsmarsen van de Armeniërs coördineerde. Mustafa Abdülhalik Renda was in 1915 gouverneur van de provincie Bitlis en voerde eigenhandig massamoorden uit tegen de christenen in zijn provincie. Celal Bayar was vanaf 1913 partijsecretaris van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang in İzmir en begon de Egeïsche Grieken uit Anatolië te verjagen. Erik-Jan Zürcher, “Young Turks, Ottoman Muslims and Turkish Nationalist Identity Politics, 1908-1938,” in: Kemal Karpat (red.), Ottoman Past and Today’s Turkey (Leiden 2000), 150-79.
[6] Jacob M. Landau (red.), Atatürk and the Modernization of Turkey (Boulder 1984).
[7] Erdal Gezik, Dinsel, Etnik ve Politik Sorunlar Bağlamında Alevi Kürtler (Ankara 2000), 47-8.
[8] Mehmet Bayrak (red.), Kürtler ve Ulusal-Demokratik Mücadeleleri: Gizli Belgeler - Araştırmalar – Notlar (Ankara 1993), 480-81.
[9] Ibid., 452-67.
[10] Faik Bulut (red.), Belgelerle Dersim Raporları (İstanbul 1992), 148-62.
[11] Zie voor deze compilatie van de Turkse Generale Staf: Dersim (Ankara 1932). Dit rapport, met het opschrift “geheim en persoonlijk” (gizli ve zata mahsustur), is een samenvoeging van eerdere rapporten en beschrijft in detail hoe Dersim optimaal kan worden gepacificeerd en geturkificeerd.
[12] Bulut, Belgelerle [n.10], 151.
[13] Dersim [n.11], 201.
[14] Ahmed E. Yalman, “Yüz senelik Dersim işi şifa yolunda,” in: Tan, 15 juni 1937.
[15] Besikçi, Tunceli [n.3], 12.
[16] Serap Taş, Umûmi Müfettişlikler (ongepubliceerde masterscriptie Sociologie, Anadolu Universiteit, Eskişehir, 1997).
[17] Ibid., 126, 129.
[18] Voor de tekst van de wet, genummerd 2884, zie de Turkse staatscourant: Resmi Gazete, 2 januari 1936, nr.3195.
[19] Cemil Koçak, “Tunceli Kanunu,” in: Tarih ve Toplum, nr.4 (1987), 7-8.
[20] Mehmet Önder, Atatürk’ün Yurt Gezileri (Ankara 1975), 135-37.
[21] De periode 1930-1938 kenmerkte zich door een propagandaoorlog van de Turkse staatspers tegen Dersim. Auteurs zoals Falih Rıfkı Atay, Ahmed Emin Yalman, Nazmi Sevgen, Hasan Reşit Tankut en Naşit Hakkı Uluğ schreven uitgebreid over de ‘barbarij’ van de stammen en riepen op tot radicale actie. Zie voor een reeks krantenartikelen: Suat Akgül, Yakın Tarihimizde Dersim İsyanları ve Gerçekler (İstanbul 1992), 241-323.
[22] Ibid., 125.
[23] Reşat Hallı, Türkiye Cumhuriyeti’nde Ayaklanmalar (1924-1938) (Ankara 1972), 390.
[24] Heqie Mergarıji, Torne Sey Rıza’i Qeseikeno (Duisburg 1997), 85.
[25] Sabiha Gökçen (1913-2001) werd geboren als Hatun Sebilciyan in een Armeense familie in Bursa. Tijdens de genocide van 1915 werd haar familie gedeporteerd en belandde zij in een weeshuis. Tijdens een inspectiereis nam Atatürk haar in 1925 onder zijn hoede en zorgde ervoor dat ze een gedegen opleiding afrondde. Ze studeerde af aan de academie van de Turkse Luchtmacht en specialiseerde in bombardements- en jachtvliegtuigen. Na haar participatie in de Dersim campagne werd ze onderscheiden met een medaille en werd ze bestuurslid van de Turkse Luchtmacht. Ze overleed in İstanbul. In Turkse officiële geschiedenissen is zij altijd geroemd als ‘Atatürks geestelijke dochter’ en ‘de eerste Turkse vrouwelijke piloot’. Deze mythe werd ontzenuwd door een Libanese Armeense die claimde haar tante te zijn en over haar Armeense geboorteakte en familiefoto’s bleek te beschikken. ‘Sabiha Hatun’un Sırrı’, in: Agos, 6 februari 2004. De onthulling veroorzaakte een rel in Turkije, maar ondanks het dwingende bewijs werd het schandaal door de Turkse generale staf krampachtig ontkend. ‘Gökçen Ermeni’ydi’, in: Hürriyet, 22 februari 2004. Voor een overzicht van de affaire zie: Bülent Bilmez Can, ‘Sabiha Gökçen mitosu ve tartışma ortamı’, in: Toplumsal Tarih, no.124 (2004), 50-55.
[26] Seyid Rıza aan het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken, 30 juli 1937, geciteerd in: Ayşenur Arslan et al., ‘50. Yılında Dersim İsyanı’, in: Nokta, jg.5, nr.25 (28 juni 1987), 14.
[27] Sabiha Gökçen, Atatürk’le bir ömür (İstanbul 1996), 123.
[28] Nazmi Sevgen, ‘Koçkirili Alişir’, in: Tarih Dünyası, vol.9 (1950), 377-83.
[29] Hüseyin Çağlayan, 38ra jü pelge (Tertelê Dêrsımi) (İstanbul 2003), 120.
[30] De taak van het ophangen van Seyid Rıza werd gedelegeerd aan de Turkse ambtenaar Çağlayangil. In zijn memoires beschrijft hij hoe Seyid Rıza’s leeftijd kunstmatig werd verlaagd, een truc om de doodstrafwet te omzeilen. Seyid Rıza begreep pas dat hij zou worden geëxecuteerd toen hij de galg zag. Verbitterd duwde hij de beul opzij, stapte op de kruk, trok de lus om zijn nek strak en sprong zijn dood tegemoet. Na hem was de beurt aan zijn huilende zoon, wiens leeftijd op zijn beurt om dezelfde juridische reden kunstmatig werd verhoogd. Op bevel van Şükrü Kaya vernietigde Çağlayangil vervolgens de foto’s die hij van de executie had genomen. Tanju Cılızoğlu (red.), “Kader bizi una değil üne itti”: Çağlayangil’in Anıları, Çağlayangil’le Anılar (İstanbul 2000), 67-78.
[31] Şükrü Kaya, Discours de Şükrü Kaya, Ministre de l’Intérieur et Secrétaire Général du P.R.P., Prononcé le 20 février 1938 à la Maison du Peuple d’Ankara à l’occasion de la Fête de la Culture (Ankara 1938).
[32] Hallı, Türkiye [n.23], 438.
[33] Zie voor het levensverhaal van een vrouw die in 1938 tijdens een mitrailleersessie in haar been werd geraakt maar overleefde: Hüseyin Yıldırım, Ema Lenge: une femme témoigne sur les massacres au Kurdistan (Parijs 2001).
[34] Hallı, Türkiye [n.23], 478.
[35] Nuri Dersimi, Kürdistan Tarihinde Dersim (Aleppo 1952), 318.
[36] Naşit H. Uluğ, Derebeyi ve Dersim (Ankara 1931), 33.
[37] Seyîd Kekil, Hîris Heşt ve Munzur Kan Akarken (Berlin 1998), 152-55.
[38] Oktay Akmeşe, “Hesso Qıc’ın sürgünü,” in: Evrensel, 8 juni 2004. Volgens een bejaarde uit de regio Hozat was ene kolonel Neşet verantwoordelijk voor de massamoord in Axzunige. Mûnzûr Çem, Kulê 38i: Roportaji (Köln 1998), 52. Volgens een andere onderzoeker zijn er criminelen uit de gevangenis vrijgelaten, speciaal om in de militaire campagne in Dersim te worden ingezet. Celal Yıldız, Dersim dile geldi (İstanbul 2003), 126.
[39] Dersim [n.11], 224.
[40] Interview met Fadime Böke (1925-2004), afgenomen op 6 juli 2002 in Istanbul.
[41] Interview met Medine Kaya (geboren ca. 1920), afgenomen op 27 juli 2002 in Erzincan.
[42] Robert Anhegger, ‘Die zweite Anatolienreise 5.9. - 3.10.1937’, 44, in: Anhegger Archief, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
[43] Cemal Taş (red.), “Qesê verê Locıne,” in: Dersim, jg.4, nr.8 (september 1998), 50-55.
[44] Zie voor de deportatie-ervaringen van een weesmeisje in West-Turkije: Ali Arslan, Serçe (İstanbul 2002).
[45] Özlem Şahin, An Oral History Project on Female Solidarity at Resettlement of Dersim Tribes in 1938 (ongepubliceerde masterstudie Gender Studies, Universiteit van Ankara, 1999).
[46] Tekin Alp, ﻪﻣﺮﻳﺪﺸﻠﻛﺭﻮﺗ (İstanbul 1928), 33.
[47] TBMM Zabıt Ceridesi, vierde sessie, deel 23 (21 juni 1934), 249.
[48] Naşit Hakkı Uluğ, Tunceli Medeniyete Açılıyor (İstanbul 1939), 180-89.
[49] Bayrak, Kürtler [n.8], 487.
[50] Şükrü Kaya aan Ministerie van Cultuur, 10 juni 1937, in: Nurşen Mazıcı, Celal Bayar: Başbakanlık Dönemi 1937-1939 (İstanbul 1996), 233.
[51] Yayla Münch-Bucak, ‘Mijn bergbloemen’, in: Kurdistan, nr.6 (november-december 1996).
[52] Avar liet een groot dossier na, waarin ze haar werkzaamheden nauwkeurig had gedocumenteerd. Sommige voorvallen noemt Avar niet in haar gepubliceerde euforische memoires, maar wel in haar manuscripten. Een voorbeeld hiervan is het verhaal van het meisje Anik dat door de turkificatie in een diepe identiteitscrisis was weggezakt en zich tenslotte had verhangen aan een boom in haar dorp. Sıdıka Avar Archief (Uitgeverij Kalan, Ankara), ongepubliceerd manuscript.
[53] Sıdıka Avar, Dağ Çiçeklerim (Anılar) (Ankara 1986), 314.
[54] Ibid., 233, geciteerd uit zijn boek Köyden Haber (İstanbul 1950).
[55] Ibid., 203-6.
[56] Interview met Fatma Demir (geboren 1925), afgenomen op 10 juni 2002 in Istanbul.
[57] Interview met Şemsiye Gezici (geboren 1936), afgenomen op 15 juni 2002 in Bursa.
[58] Zeynep Türkyılmaz, ‘The Republican Civilizing Mission: The Case of Mountain Flowers in Dersim/Tunceli (1937-1950)’, paper gepresenteerd op de jaarlijkse conferentie van de Middle East Studies Association, Washington, 24 november 2002.
[59] Martin van Bruinessen, ‘Genocide in Kurdistan?: The suppression of the Dersim rebellion in Turkey (1937-38) and the chemical war against the Iraqi Kurds (1988)’, in: George J. Andreopoulos (red.), Genocide: Conceptual and Historical Dimensions (Philadelphia 1997), 141-70; Israel W. Charny (red.), Encyclopedia of Genocide (Santa Barbara 1999), 384; Martin Gilbert, ‘Twentieth-century genocides’, in: Jay Winter (red.), America and the Armenian Genocide of 1915 (Cambridge 2003), 21.
[60] Nicole Watts, ‘Relocating Dersim: Turkish State-Building and Kurdish Resistance, 1931-1938’, in New Perspectives on Turkey, nr.23 (2000), 5-30. Dat dit ideaal faliekant is mislukt is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het buitengewoon gewelddadige karakter van de operatie, die de Dersim gemeenschap hevig traumatiseerde. De niet-Turkse en niet-islamitische cultuur van Dersim is niet met wortel en tak uitgeroeid, en onder de inwoners van Dersim is ook niet een wijdverbreid gevoel gecreëerd dat ze hebben geprofiteerd van de mogelijkheden die de Turkse samenleving heeft geboden. Het gebied is sinds 1938 een broeinest van extreem-links en Koerdisch-nationalistisch georganiseerd geweld tegen de Turkse staat.
[61] Johan Goudsblom, ‘De monopolisering van georganiseerd geweld’, in: Sociologische Gids, jg.48, nr.4 (2001), 353.